Doorgaans is het fijn om te worden herinnerd. Voor sommigen kan het echter essentieel zijn om te worden vergeten, zoals voor de heer G.
De heer G. werd in 1994 veroordeeld voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Le Soir publiceerde in 1994 een artikel over deze zaak, waarin de volledige naam van G. werd vermeld. In 2008 creëerde Le Soir een digitale, doorzoekbare versie van haar archieven (die teruggingen tot 1989). G. schreef de krant in 2010 aan met het verzoek hetzij het artikel in kwestie uit haar archieven te verwijderen, hetzij zijn naam uit het artikel te verwijderen en beriep zich daarbij op het “recht om vergeten te worden”: G. was immers arts, zodat zijn (toekomstige) patiënten het belastende artikel gemakkelijk zouden kunnen terugvinden door een eenvoudige zoekactie op zijn naam.
Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden
Le Soir weigerde dit, waarop G. de (toenmalige) uitgever van Le Soir, dhr. HURBAIN, voor de Belgische rechter daagde. De rechtbank in eerste aanleg besliste in het voordeel van G. en gelastte Hurbain het artikel te anonimiseren, waarop Hurbain beroep instelde. Ook bij de appelrechters en zelfs bij het Hof van Cassatie ving de uitgever van Le Soir bot. Het Hof van Cassatie breidde “het recht om vergeten te worden” in het kader van dit geschil ondubbelzinnig uit naar krantenarchieven (Cass. 29 april 2016, C.15.0052.F) en poneerde klaar en duidelijk dat het “recht om (digitaal) vergeten” te worden inherent is aan het recht op de eerbiediging van het privéleven.
Dhr. Hurbain klopte uiteindelijk aan bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met de stelling dat het bevel van de Belgische rechtscolleges tot anonimisering van het gearchiveerd digitaal artikel een aanfluiting vormt van diens recht op vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van informatieverspreiding.
To be (or not to be) forgotten?
Op 22 juni 2021 wees het EHRM haar arrest in deze zaak (Hurbain v. Belgium). Het arrest werpt een duidelijker licht op de draagwijdte van het “recht om vergeten te worden” in de onlinesfeer en reikt heldere toetsstenen aan die men bij de afweging van dit recht tegen het recht op vrijheid van meningsuiting van de uitgever en het publiek dient te hanteren.
Het Hof benadrukt dat de nationale rechters bijzonder waakzaam dienen te zijn om dergelijke verzoeken tot anonimisering of wijzing van de digitale versie van een archief in te willigen, al is het beschikbaar houden van online archieven voor het publiek geen absoluut recht. Bij deze evenwichtsoefening dienen volgens het EHRM zes criteria in acht te worden genomen:
- Bijdrage tot een debat van algemeen belang; Het opnemen van een stuk in de digitale archieven heeft volgens het Hof een andere invloed op een debat van algemeen belang, dan de initiële publicatie van het artikel. Het noemen van G. (die geen publieke figuur was) in een artikel over verkeersveiligheid en dit 20 jaar na de beschreven gebeurtenissen, leverde geen bijdrage aan een debat van algemeen belang;
- De reputatie van de betrokkene en het doel van het artikel; G. was geen publiek figuur en de feiten waarvoor hij was veroordeeld kregen destijds (i.e. 1994) geen media-aandacht, behalve in Le Soir. De digitale archivering van een artikel over de gepleegde overtreding mag niet leiden tot een soort “virtueel strafblad” voor de betrokkene. Dit is des te belangrijker wanneer de betrokkene, zoals in dit geval G., zijn straf heeft uitgezeten en formeel is gerehabiliteerd. Het artikel creëerde echter een “virtueel strafblad” voor hem, nu het prominent werd weergegeven telkens wanneer iemand zijn naam online opzocht;
- Het gedrag van de betrokkene ten aanzien van de media; Op geen enkel moment had G. contact opgenomen met de media om ruchtbaarheid te geven aan zijn situatie, noch toen het artikel voor het eerst verscheen in 1994, noch toen het in 2008 online beschikbaar werd gesteld;
- De inhoud, de vorm en het effect van de publicatie; De reikwijdte van digitale archieven is groter en de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van de met naam genoemde personen zijn aldus verregaander (dan bij fysieke archieven). Deze gevolgen worden nog versterkt door virtuele zoekmachines. Wat de impact van de publicatie in kwestie betrof, bracht een zoekopdracht op de naam van G. op de website van Le Soir of op Google het artikel naar boven, zodat het online houden van het artikel de reputatie van G. voor onbepaalde tijd ernstig zou schaden, terwijl ex-gedetineerden na verloop van tijd net de kans moeten krijgen hun leven opnieuw op te bouwen, zonder daarbij te worden geconfronteerd met de fouten uit hun verleden.
- Hoe de informatie is verkregen en de waarheidsgetrouwheid ervan; Het Hof benadrukte dat niet werd betwist dat de oorspronkelijke bekendmaking van de betrokken informatie rechtmatig was geweest;
- De ernst van de aan verzoeker opgelegde maatregel; De aard van de in dit geval opgelegde maatregel waarborgde volgens het Hof de integriteit van het gearchiveerde artikel, aangezien enkel de onlineversie van het artikel diende te worden geanonimiseerd, waarbij de uitgever de originele digitale en papieren archieven mocht behouden. Het was dus niet het artikel zelf, maar de toegankelijkheid ervan op de website van de krant Le Soir, die door de maatregel werd getroffen. Het anonimiseren van G. in het online artikel vormde volgens het Hof aldus geen buitensporig strenge sanctie, zodat de vrijheid van meningsuiting van dhr. Hurbain niet onevenredig werd aangetast.
Met deze zes criteria zoekt het EHRM opnieuw aansluiting bij haar eerdere rechtspraak (Axel Springer v. Germany) en komt het tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) van de uitgever en van het publiek in deze zaak niet werd geschonden en het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 8 EVRM) prevaleert. Het Hof benadrukt daarbij nog dat deze conclusie niet kan worden geïnterpreteerd als een verplichting voor de (online) media om hun archieven systematisch te zuiveren en zij dit enkel dienen te doen naar aanleiding van een concreet (en gerechtvaardigd) individueel verzoek daartoe.
Deze toetsstenen kunnen tevens nuttig worden ingezet in het kader van schrappingsverzoeken conform art. 17, lid 1, punt c) van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Op grond van deze bepaling is het mogelijk om om een wissing van persoonsgegevens in zoekmachines te verzoeken, voor zover de exploitant van de zoekmachine in kwestie geen “zwaarwegende gerechtvaardigde redenen” kan aantonen voor het weigeren van dergelijk verzoek tot wissing. Voor het maken van deze beoordeling, kan, conform de Europese “guidelines”, inspiratie worden gehaald uit het evenwicht dat het EHRM zoekt bij persaangelegenheden.
… To be continued
Slechts één van de zeven rechters die zich over de zaak boog, liet een dissidente stem klinken: zo vreest rechter Pavli dat het Hof met deze beslissing de deuren openzet voor ongenuanceerde en ongeremde censuur van persarchieven. Volgens hem staat het besluit van zijn zes collega’s op gespannen voet met de eigen vaststaande rechtspraak van het EHRM over de integriteit en essentiële rol van persarchieven, alsmede met de steeds luider klinkende consensus in Europa over de toepassing van het “recht om vergeten te worden”.
Ook de uitgever van Le Soir legde zich (wederom) niet bij dit arrest van het EHRM neer en vroeg een verwijzing van de zaak naar de Grote Kamer van het EHRM. Op 11 oktober 2021 besliste een vijfkoppig ‘verwijzingspanel’ van het EHRM om de zaak aan de voltallige Grote Kamer voor te leggen. Een gevoelig en voorlopig onbeslecht debat dat ongetwijfeld vonken zal geven tijdens de plenaire zitting van de Grote Kamer op 9 maart 2022 te Straatsburg.
Ernstige aangelegenheid van algemeen belang: quid voor J.C. and others c. Belgium ?
Het is hoogst uitzonderlijk dat zaken met het oog op een re-evaluatie doorverwezen worden naar de (uit 17 rechters samengestelde) Grote Kamer. De verzoeker dient te kunnen aantonen dat de zaak ‘een ernstige aangelegenheid van algemeen belang’ betreft, ‘die door diens aard en de juridische, sociale en politieke implicaties ervan een ernstige invloed kunnen hebben op de omvang en reikwijdte van de door het Verdrag geboden bescherming”. Uit statistieken blijkt dat slechts 5% van alle verzoeken tot doorverwijzing worden ingewilligd. In de zaak Hurbain v Belgium achtte het Europees Hof het maatschappelijk belang klaarblijkelijk groot genoeg voor een doorverwijzing.
Dit biedt interessante perspectieven voor de eventuele doorverwijzing van de zaak J.C. en anderen t. België,. Op 12 oktober 2021 besliste het EHRM in deze zaak dat de immuniteit van de Heilige Stoel prevaleert boven het recht van de overlevenden van seksueel misbruik om hun zaak te laten behandelen door een onafhankelijke burgerlijke rechtbank. De slachtoffers zullen de doorverwijzing pogen te bekomen naar de Grote Kamer. Het valt af te wachten of het verwijzingspanel het maatschappelijk belang in dit dossier eveneens significant genoeg zal vinden.