De reden voor het doorzoeken van uw voertuig moet voldoende precies geformuleerd worden door de verbalisant

Het Hof van Cassatie heeft in een recent arrest van 7 juni 2022 de draagwijdte van artikel 29 van de Wet Politieambt uitgebreid of althans een voorwaarde aan het artikel toegevoegd, die de wetgever eigenlijk niet heeft opgelegd.  

Artikel 29, lid 1 en 2 Wet Politieambt luidt als volgt:


“De politieambtenaren kunnen overgaan tot het doorzoeken van een voertuig of enig ander vervoermiddel zowel in het verkeer als geparkeerd, op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen indien zij, op grond van de gedragingen van de bestuurder of de passagiers, van materiële aanwijzingen of van omstandigheden van tijd of plaats redelijke gronden hebben om te denken dat het voertuig of vervoermiddel werd gebruikt, wordt gebruikt of zou kunnen worden gebruikt:

1° om een misdrijf te plegen;

2° om opgespoorde personen of personen die aan een identiteitscontrole willen ontsnappen een schuilplaats te geven of te vervoeren;

3° om een voor de openbare orde gevaarlijk voorwerp, overtuigingsstukken of bewijsmateriaal in verband met een misdrijf op te slaan of te vervoeren.

Zij kunnen dit eveneens wanneer de bestuurder weigert te laten controleren of zijn voertuig in overeenstemming is met de wet.”

Het Hof oordeelde in de concrete casus dat de verbalisanten niet voldoende precies de reden voor het doorzoeken van het voertuig in hun proces-verbaal hadden geformuleerd en besloot tot de onwettigheid van de zoeking.  

De concrete omstandigheden, die aan het Cassatiearrest ten grondslag liggen, waren als volgt:

  • Persoon ‘X’ werd door de politieagenten geïntercepteerd, omdat zij van oordeel waren dat X er een onregelmatige rijwijze op nahield. X zou voortdurend op de middenrijstrook van de A12 gereden hebben, terwijl er geen enkele reden was om niet op de rechterrijstrook te rijden.
  • Na identificatie van X, gingen de politieagenten zelfs prompt over tot het doorzoeken van het voertuig van X. In het voertuig werd een aanzienlijke som geld in twee opbergvakken van het voertuig aangetroffen.
  • In het proces-verbaal vermeldden de verbalisanten de volgende reden voor de fouille: “na controle van betrokkene via ons Transmissiecentrum blijkt dat betrokkene gekend is bij onze diensten. Wij gaan over tot controle van betrokkene en zijn voertuig”.

Het Hof van Cassatie is terecht van mening dat deze erg korte omschrijving van de reden, die tot de doorzoeking van het voertuig aanleiding gaf, de toets van de door artikel 29 Wet Politieambt gestelde vereisten niet doorstaat en dat er geen wettelijke omschreven redenen aanwezig waren om tot dergelijke doorzoeking over te gaan.

Het Hof verduidelijkt dat het loutere gegeven dat een persoon “gekend is bij de diensten” niet voldoende precies is om een dergelijk grote inbreuk op ieders recht op een ongestoord privéleven (art. 8 EVRM) en het verbod op willekeurig overheidsoptreden te rechtvaardigen. Nochtans zijn het net die fundamentele individuele rechten en principes van maatschappelijke ordening, die de wetgever heeft willen beschermen door artikel 29 Wet Politieambt in het leven te roepen.

Hoewel het Hof weliswaar begrip opbrengt voor het feit dat bepaalde informatie uit de politionele databanken geheim is, benadrukt ze dat het proces-verbaal voldoende concrete elementen moet bevatten, om een rechterlijke toetsing nadien mogelijk te maken. Het Hof meent dat er minstens zou moeten vermeld worden waarom die persoon gekend is bij de politie en wat de concrete inhoud en draagwijdte is van die kennis (verdachte, veroordeelde, getuige, houder van een strafregister, geseinde, slachtoffer …). Alleen wanneer er genoeg informatie voorhanden is, kan een rechter immers toetsen of er op het moment van de fouille voldoende aanwijzingen waren voor mogelijke gedragingen in de zin van artikel 29, lid 1 en 2 Wet Politieambt.

Het Hof meent daarbij merkwaardig genoeg wel dat die concrete informatie ook zou kunnen blijken uit “eventueel later bijgebrachte informatie”. Hoe dit dan concreet moet worden ingevuld, wordt in het arrest niet verduidelijkt. Laat het Hof van Cassatie hier bewust een deur open voor eventuele regularisatie van een procedurefout lopende de strafprocedure?

Alleszins verdient de redenering van het Hof navolging, in de zin dat uit het enkele gegeven dat een persoon gekend is in een politionele databank geen redelijk vermoeden kan worden afgeleid dat die persoon op het moment van de interceptie wegens een verkeersinbreuk, met het voertuig reed om (1°) een misdrijf te plegen, (2°) bewijselementen inzake een misdrijf of personen te verbergen of te vervoeren of (3°) een gevaarlijk voorwerp te vervoeren.