Corona mag geen afbreuk doen aan de rechtsstaat

De coronacrisis noopte de overheid ertoe ingrijpende dwingende en dringende maatregelen af te kondigen in het kader van onze veiligheid, onze gezondheid en ons welzijn. Geen probleem, is onze eerste indruk, gezien deze maatregelen er hopelijk zullen toe bijdragen het coronavirus te bestrijden en te overwinnen. Bepaalde van deze maatregelen beknotten echter onze fundamentele vrijheden en doen er zelfs op flagrante en niet-toegestane wijze afbreuk aan. Het rechtsgevoel van de kritische denker begint te knagen en te rebelleren. Gaan we alle maatregelen blindelings naleven en ondergaan, of durven we ons nog vragen stellen over de proportionaliteit ervan en de motieven die erachter zitten?

Voorbijvliegende drones die controleren op samenscholingen, de politie die zonder het nodige mandaat huizen binnenvalt al of niet een stormram om te controleren of er geen lockdownfeestje aan de gang is, drones met warmtesensoren en ‘kliklijnen’ om tweedeverblijvers aan de kust en in vakantieparken op te sporen,… Het zijn maar enkele voorbeelden van praktijken die de voorbije dagen plaatsgrepen en die verbaal ondersteund werden door de Minister van Binnenlandse Zaken en de West-Vlaamse provinciegouverneur.

De scheidingslijn tussen een correcte en efficiënte controle om de bevolking te beschermen, en een politiestaat die tornt aan grondrechten vervaagt ons inziens vervaarlijk.

Laten we even teruggrijpen naar artikel 17 van het BUPO-verdrag, artikel 8 van het EVRM en artikel 22 van de Grondwet omtrent het recht op privacy en eerbiediging van het gezins- en privéleven, en de onschendbaarheid van onze woning. Slechts mits naleving van bepaalde – wettelijk gepreciseerde – voorwaarden kan dit recht ingeperkt worden:

“Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien (wettelijkheidsbeginsel) en in een democratische samenleving nodig is (evenredigheidsbeginsel) in het belang van ’s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (finaliteitsbeginsel)”, zo luidt artikel 8 EVRM.

Inmenging in het recht op privacy omwille van de bescherming van de gezondheid is bijgevolg mogelijk, voor zover deze bij wet is voorzien, in een wet die toegankelijk, voldoende precies en voorzienbaar is, en deze inmenging proportioneel is.

In België is een huiszoeking (zonder toestemming) in principe enkel mogelijk mits een door de onderzoeksrechter afgeleverd, weloverwogen en gemotiveerd huiszoekingsmandaat. Het moet een uitzonderingsmaatregel zijn.

Een huiszoeking door de politie is eerder wél mogelijk in het geval van een op heterdaad ontdekt misdrijf. De ‘kliklijnen’ die een lockdownfeestje spotten in een woning, zouden op die manier de aanzet kunnen geven tot een dergelijke huiszoeking door de politie, doch een tussenkomst van de Procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie is in dat geval steeds nodig.

Sinds 31 augustus 2018 bevat onze wetgeving nog een andere uitzonderingsgrond (artikel 27 van de wet op het politieambt) op basis waarvan de politie autonoom (en zonder mandaat van een onderzoeksrechter of akkoord van een Procureur des Konings) een woning zou kunnen betreden zonder toestemming van de persoon die er het werkelijke genot van heeft. Zo kan de politie in een noodsituatie “bij ernstig en nakend gevaar voor rampen, onheil of schadegevallen of wanneer het leven of de lichamelijke integriteit van personen ernstig wordt bedreigd, zowel ’s nachts als overdag gebouwen doorzoeken, wanneer het hun op die plaats gemelde gevaar een uitermate ernstig en ophanden zijnde (lees: dreigend) karakter vertoont dat het leven of de lichamelijke integriteit van personen bedreigt en op geen andere wijze kan worden afgewend”.

Dat het College van Procureurs-Generaal (dat het vervolgingsbeleid in België bepaalt) meldde dat de voormelde uitzonderingsgrond “met wat creativiteit mogelijk kan toegepast worden op de coronamaatregelen gezien het virus een ernstig gevaar is voor de volksgezondheid”, wekt wantrouwen op dat deze uitzonderingsgrond heden ten dage wel zeer veelvuldig en onterecht zou kunnen ingeroepen en zelfs misbruikt worden. De wet moet strikt en voorspelbaar zijn. Creativiteit of redeneren naar analogie is niet toegelaten.

De rechtsonderhorige is gebaat bij rechtszekerheid en niet bij willekeur. De klachten die het Vast Comité van Toezicht op de Politie (kortweg ‘Comité P) daaromtrent heeft ontvangen, zijn daarbij een barometer van de onrust omtrent het huidig onduidelijk handhavingsbeleid: wat kan/mag en wat niet?

Een uitzonderingsgrond dient immers restrictief te worden uitgelegd. Een al te brede interpretatie zou een vrijgeleide voor minder prangende en niet door de wetgever geviseerde situaties in de hand kunnen werken (denken we maar aan het misbruik van de Patriot Act door de Verenigde Staten na 9/11). Waakzaamheid en alertheid ter bescherming van onze privacy is geboden. En al zeker dient de wettelijke basis voor een inbreuk op de privacy en voor sanctionering steeds helder en ondubbelzinnig te zijn.

Angst voor het coronavirus mag ons kritisch denken niet aantasten.