Beloofd is beloofd: houdt de Belgische rechter de overheid aan haar internationale klimaatbeloftes?

Zes jaar geleden dagvaardde vzw Klimaatzaak, een initiatief van 11 bekende Vlamingen, de federale overheid en de drie gewesten wegens hun (nalatig) klimaatbeleid. Intussen sloten meer dan 58.000 andere “bezorgde burgers” zich aan bij deze zaak. Het proces ten gronde gaat vandaag (eindelijk) van start.

Concreet eist Klimaatzaak dat de rechtbank de vier overheden van ons land verplicht om de nodige maatregelen te nemen om onze broeikasgasemissies tegen 2025 met 42 à 48% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990, tegen 2030 met 55 à 65% en ze tegen 2050 volledig te neutraliseren. Volgens de vzw leeft België zijn (juridisch niet-bindende) internationale engagementen om de klimaatopwarming tegen te gaan namelijk niet na, ondanks de wetenschappelijk bewezen urgentie ervan. Dit gebrek aan overheidshandelen zou een schending vormen van de zorgvuldigheidsplicht van de overheid. Van een zorgvuldige overheid mag namelijk verwacht worden dat ze haar burgers effectief beschermt tegen de schadelijke gevolgen van de klimaatopwarming, aldus Klimaatzaak. Ook het (wel juridisch bindend) fundamenteel recht op leven en eerbiediging van het privé- en gezinsleven van haar mede-eisers zou door dit tekortschietend klimaatbeleid worden geschonden. Eerder baseerde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich al op dit laatste principe in de milieuzaak rond Heathrow Airport.

Hiermee gaat vzw Klimaatzaak de Nederlandse stichting Urgenda achterna. Urgenda schreef in 2015 geschiedenis toen het de rechter kon overtuigen om de Nederlandse Staat te verplichten om tegen eind 2020 de uitstoot van broeikasgassen met minstens 25% te verlagen ten opzichte van 1990. Deze primeur op wereldvlak deed heel wat stof opwaaien in politieke en juridische middens. Men ging er namelijk van uit dat de vordering al zou stranden bij de niet-ontvankelijkheid van een dergelijke class action, waarbij er niet voor het individueel, maar voor het publiek belang wordt opgekomen. Daarnaast meende men dat de scheiding der machten verhinderde dat de rechter zich zou uitspreken over een dergelijke “politieke” vordering.

De Nederlandse rechter, o.a. gesterkt door het Internationaal Verdrag van Aarhus dat de toegang tot de rechter in milieuzaken voorschrijft, verklaarde de vordering evenwel ontvankelijk en herinnerde eraan dat het doel van de scheiding der machten bestaat in het voorzien van checks and balances tussen de 3 machten. Op basis daarvan moet de rechter de burger beschermen tegen een falend overheidsbeleid. Nu de rechtbank vaststelde dat de Nederlandse Staat niet voldoende inspanningen had geleverd om zijn burgers te behoeden voor de gevaarlijke klimaatopwarming, was een wetgevingsbevel aan de orde. Opmerkelijk daarbij is dat de rechtbank niet viel over het feit dat Nederland geen juridisch bindende verplichting had om te doen wat Urgenda eiste.

Dit precedent (alsook de recente uitspraak in de Franse klimaatzaak) is uiteraard zeer goed nieuws voor de Belgische Klimaatzaak, die een gelijkaardige argumentatie opwerpt en geconfronteerd wordt met dezelfde juridische bezwaren. Het valt evenwel af te wachten of de Belgische rechtbank bereid is om even ver te gaan als haar buitenlandse collega’s.

Hoe dan ook is de uitdaging waarvoor onze overheden staan op klimaatvlak niet in het minst historisch te noemen. Klimaatzaak is er echter niet van overtuigd dat zij de urgentie ervan (willen) inzien en vraagt dat zij gedwongen worden tot verregaande actie door een veroordeling onder de verbeurte van een dwangsom van 1 miljoen euro per maand vertraging. Ook als de rechter die eis toekent, wordt het geen sinecure om de doelstellingen vooropgesteld door Klimaatzaak te halen. Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.