De actuele tendens tot het beboeten van een onderneming wegens het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder van een voertuig: een poging tot het vermijden van straffeloosheid.

Via diverse kanalen kwam de nieuwe prioriteit van het politieparket u zeker en vast al ter ore.

De laatste weken ontvingen heel wat ondernemingen zware boetes onder de vorm van een minnelijke schikking, wegens het niet meedelen van de identiteit van de bestuurder die een overtreding beging met een voertuig ingeschreven op naam van de onderneming. Waarom worden deze boetes uitgeschreven en bestaat er een wettelijke basis voor?

Wanneer een overtreding begaan wordt met een voertuig ingeschreven op naam van een onderneming, is het voor het openbaar ministerie vaak – behoudens wanneer de gebruikelijke bestuurder geregistreerd staat – onmogelijk om te achterhalen wie er op dat moment met het voertuig reed. Dit heeft tot gevolg dat er enkel een boete kan uitgeschreven worden aan de onderneming  en niet aan de effectieve bestuurder. Hierdoor meent het openbaar ministerie dat er een soort ‘straffeloosheid’ bestaat voor die bestuurder.

Om dit tegen te gaan verstuurt het parket – naast een boete – steevast een uitnodiging aan de onderneming om binnen de 15 dagen mee te delen wie de effectieve bestuurder was van het voertuig. Echter, de onderneming betaalt vaak de boete maar vergeet de identiteit van de bestuurder mede te delen. Sinds kort wordt deze vergetelheid zwaar beboet door het parket. Op deze manier hoopt het parket in de toekomst het op de onderneming ingeschreven voertuig beter te kunnen linken aan de werkelijke overtreder, opdat die bestraft kan worden.

De wettelijke basis voor deze boete aan de ‘vergeetachtige’ onderneming is te vinden in artikel 67ter van de Wegverkeerswet, dat de rechtspersoon (onderneming) – of de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt-  verplicht om op vraag van het openbaar ministerie wanneer een overtreding werd begaan met een voertuig ingeschreven op naam van de onderneming waarbij de effectieve bestuurder niet kan geïdentificeerd worden, binnen de 15 dagen vanaf de datum waarop de vraag tot inlichting werd verzonden de identiteit mede te delen. Het niet meedelen van de bestuurder kan leiden tot een boete of een dagvaarding voor de politierechtbank waarbij de minimumboete voor de onderneming 4.000,00 euro en voor de natuurlijke persoon die de onderneming vertegenwoordigt 1.600,00 euro bedraagt.

Om deze boete te vermijden, kan de onderneming preventief de gebruikelijke bestuurder van een voertuig laten registeren in de Kruispuntbank Voertuigen. In het geval van een overtreding waarbij de effectieve bestuurder niet geïdentificeerd werd, wordt de geregistreerde bestuurder geacht de effectieve bestuurder van het voertuig geweest te zijn, conform artikel 67bis Wegverkeerswet.

Een recent arrest van het Hof van Cassatie oordeelde dat – overeenkomstig artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – het Openbaar Ministerie effectief moet kunnen bewijzen dat de vraag tot inlichtingen werd aangeboden op de zetel van de onderneming. Dit arrest laat met andere woorden ruimte voor betwisting daar het Openbaar Ministerie de bewijslast draagt omtrent het effectief ontvangen hebben van de boete.

Het openbaar ministerie lijkt met andere woorden de strijd aan te gaan met deze vorm van ‘straffeloosheid’. Of het rijzende protest van diverse ondernemingen een invloed zal hebben op de werkwijze van het openbaar ministerie valt echter af te wachten…