Diarra-arrest: het vrij verkeer van voetballers

Met het arrest van 4 oktober 2024 maakte het Hof van Justitie komaf met het “onbreekbare” karakter van spelerscontracten en de financiële en sportieve sancties die FIFA verbond aan de verbreking ervan. Dit baanbrekend arrest zal ongetwijfeld een grote impact hebben op het transferlandschap zoals we dat vandaag kennen.

De feiten

Op 20 augustus 2013 verhuisde de Franse voetbalspeler Lassana Diarra van de ene Russische voetbalclub Anzji Machatsjkala naar de andere Russische club Lokomotiv Moskou tegen een transferprijs van 20 miljoen euro. De speler tekende bij Lokomotiv Moskou een vierjarig contract.

Nadat de speler een loonsverlaging weigerde en ook enkele keren afwezig was op training, beschouwde Lokomotiv Moskou de arbeidsovereenkomst formeel als beëindigd door de beweerde contractbreuk van de speler.

Naast de beëindiging wegens contractbreuk vorderde Lokomotiv Moskou een schadevergoeding van 20 miljoen euro bij de FIFA Dispute Resolution Chamber (FIFA DRC), dit op grond van artikel 17 van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players (FIFA RSTP). Dit artikel bepaalt namelijk dat bij de contractbreuk van een speler, de volgende sancties kunnen worden opgelegd aan:

  1. de speler zelf: een schadevergoeding en een schorsing; en
  • de nieuwe werkgever-club: de hoofdelijke aansprakelijkheid tot betaling van de schadevergoeding opgelegd aan de speler en een transferverbod.

Er gold bovendien zelfs een (weliswaar weerlegbaar) vermoeden op grond waarvan de nieuwe werkgever-club wordt vermoed de speler te hebben aangezet tot het plegen van de contractbreuk.

Zowel de FIFA DRC in eerste aanleg als de Court of Arbitration for Sport (CAS) in graad van beroep de speler in het ongelijk en veroordeelden zij hem tot een schadevergoeding van 10,5 miljoen euro en 15 maanden schorsing.

Terwijl bovenvermelde procedure hangende was, onderhandelde de speler met verschillende clubs, waarvan het Belgische Sporting Charleroi het meest concreet was. Uiteindelijk deinsde echter ook Charleroi terug uit angst voor de mogelijke financiële en sportieve sancties van de FIFA.

Tot slot weigerde de Russische federatie wegens de hangende procedure tussen de speler en Lokomotiv Moskou ook het International Transfer Certificate (ITC) vrij te geven. Zolang dergelijk ITC niet wordt afgegeven, kan de federatie van de nieuwe club de speler op grond van artikel 9 van de FIFA RSTP zelfs eenvoudigweg niet registeren. Ook om die reden kon de transfer van de speler geen doorgang vinden.

De speler vocht op 9 december 2015 de arbitrale beslissing van het CAS aan bij de toenmalige rechtbank van koophandel van Henegouwen, die de FIFA en de KBVB veroordeelde tot de betaling van 6 miljoen euro. FIFA tekende hoger beroep aan tegen dit vonnis bij het Hof van Beroep Bergen.

In de beroepsprocedure voor het Hof van Beroep Bergen argumenteerde de speler dat de voorgaande FIFA-regels in strijd zouden zijn met de artikelen 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers) en 101 VWEU (verbod op kartelvorming en concurrentiebeperkende gedragingen). Daarbij zette hij uiteen dat een voetballer, net zoals iedere andere werknemer in de Europese Unie, ontslag moet kunnen nemen zonder dat hij zelf of zijn nieuwe werkgever het risico lopen op financiële en/of sportieve sancties. De beroepsrechter stelde daarop een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie waarop nu dus een antwoord is gekomen.

Het arrest (C-650/22) van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024

  1. Strijdig met vrij verkeer van werknemers (artikel 45 VWEU)

Het Hof oordeelde dat artikelen 17 en 9 van de FIFA RSTP wel degelijk het vrij verkeer van werknemers zoals begrepen in artikel 45 VWEU belemmeren. Deze inbreuk kan echter gerechtvaardigd worden zolang deze een legitiem doel nastreeft en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat legitiem doel.

Het Hof stelde op dit vlak FIFA deels in het gelijk door te aanvaarden dat 1) het behoud van de contractuele stabiliteit en de stabiliteit van de ploegen van beroepsvoetbalclubs en 2)  het behoud van de integriteit, de regelmatigheid en het goede verloop van de interclubvoetbalcompetities, legitieme doelstellingen zijn die een beperking zouden kunnen rechtvaardigen.

Het Hof oordeelde echter dat de regels verder gingen dan nodig en besloot daarom dat de bepalingen wel degelijk strijdig zijn met het vrij verkeer van werknemers.

  • Strijdig met het Europese mededingingsrecht (artikel 101 VWEU)

Als tweede onderzocht het Hof of de regels als doel hebben om de mededinging te verhinderen, te beperken of te vervalsen (“restriction by object”), dan wel dat zij dergelijk gevolgen hebben (“restriction by effect”).

Indien uit onderzoek blijkt dat de regels een mededingingsbeperkend doel hebben, is het niet nodig om de gevolgen ervan voor de mededinging te onderzoeken en vormen deze hoe dan ook een schending van het Europese mededingingsrecht. Alleen wanneer niet kan worden aangenomen dat de bepalingen een dergelijk mededingingsbeperkend doel hebben, moet in een tweede fase de gevolgen worden onderzocht.

Het Hof stelde vast dat spelers in het huidige interprofessionele voetbal spelers dienen beschouwd te worden als  essentiële “hulpbronnen” en het noodzakelijk is voor clubs om dergelijke essentiële hulpbronnen te kunnen aantrekken om te kunnen concurreren. Doordat FIFA zulke zware straffen oplegt aan spelers die hun contract eenzijdig verbreken en aan de nieuwe werkgever-club, is een contract in de voetbalwereld echter zo goed als “onbreekbaar” en wordt de toegang tot dergelijke essentiële hulpbronnen volledig afgeschermd.

Het niet-afgeven van de ITC alsook het risico op boetes en transferverboden verhinderen clubs namelijk om (vrije) spelers te contracteren die hun arbeidsovereenkomst met een andere club hebben beëindigd. Bijgevolg komen deze regels in feite neer op non-poaching overeenkomsten tussen clubs die een algemeen, absoluut en permanent verbod op aanwerving van reeds ingeschreven spelers tot gevolg hebben.

Het Hof besluit dat de FIFA-regeling naar haar aard in hoge mate schadelijk is voor de Europese mededinging door clubs de toegang te ontzeggen tot de middelen die van wezenlijk belang zijn voor hun succes, namelijk spelers van topniveau. In deze omstandigheden moeten deze regels beschouwd worden als een restriction by object omdat zij tot doel hebben om de mededinging te verhinderen.

Bijgevolg diende het Hof de gevolgen en eventuele rechtvaardigingen niet verder meer te onderzoeken.

De gevolgen van het arrest

  1. Gevolgen voor spelers

Voortaan zal een speler zijn arbeidsovereenkomst met zijn oude club gemakkelijker kunnen beëindigen om als vrije speler aan de slag te gaan bij een andere club, zonder dat één van beiden daarbij het risico loopt op financiële of sportieve sancties.

Een speler zal bij de beëindiging van zijn/haar arbeidsovereenkomst wel nog steeds de toepasselijke nationale arbeidswetgeving moeten respecteren. Zo zullen zij in België wel nog steeds verplicht zijn om een (beperkte) opzeggingsvergoeding te betalen overeenkomstig de Belgische Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978. Dit bedrag zal evenwel velen malen lager zijn dan de transfersommen die clubs vóór het arrest van het Hof betaalden, hetgeen extra budget zal vrijmaken bij de clubs en spelers bijgevolg hogere lonen zullen kunnen bekomen.

Tot slot zal de speler, gelet op het wegvallen van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de nieuwe werkgever-club, in principe wel alleen gehouden zijn tot de betaling van de opzeggingsvergoeding. In de praktijk zal dit wellicht in rekening genomen worden bij de loononderhandelingen met de nieuwe werkgever-club.

  • Gevolgen voor clubs

Clubs zullen niet langer het risico lopen op een transferverbod en louter nog rekening moeten houden met de eerder beperkte opzeggingsvergoedingen die spelers verschuldigd zullen zijn bij de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. In die zin maakt het arrest wellicht een einde aan de torenhoge transferbedragen zoals we die tot vandaag kenden.

Voornamelijk Europese topclubs zullen profijt kunnen halen uit het arrest van het Hof. Voor clubs uit de zogenaamde opleidingscompetities, zoals Portugal, Nederland en België, vormt het arrest daarentegen een slechte zaak. Het business model van de bijvoorbeeld Belgische clubs bestaat er namelijk in om jonge spelers op te leiden of goedkoop aan te trekken en vervolgens met veel winst door te verkopen aan clubs uit de big 5-topcompetities. Doordat grote buitenlandse clubs de jonge talenten nu gemakkelijker kunnen overnemen en voor veel minder geld, zullen Belgische clubs hun economisch model zien verloren gaan en nog minder kunnen concurreren met Europese topclubs.

  • Gevolgen voor de rechtspraktijk

Het arrest van het Hof van Justitie verbiedt de FIFA om artikel 17 van de FIFA RSTP nog toe te passen binnen de Europese Unie, hetgeen een ware machtsverschuiving zal betekenen in het voordeel van de spelers en Europese topclubs.

De onmiddellijke doorwerking van het arrest van het Hof zal aanzienlijke gevolgen hebben voor de hangende geschillen waarin clubs schadevergoedingen vorderen op grond van artikel 17 van de FIFA RSTP. De benadeelde clubs zouden evenwel kunnen overwegen om ter compensatie een schadevordering in te stellen tegen de FIFA.

Wat betreft hangende geschillen die reeds in beraad werden genomen door het bevoegde rechtscollege, zou het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 gebruikt kunnen worden door de partijen als nieuw stuk om de debatten te heropenen.

Het is voorlopig nog onduidelijk in welke mate het arrest ook invloed zal hebben buiten de Europese Unie. In elk geval dwingt het Hof van Justitie de FIFA om snel rond de tekentafel te gaan zitten om het huidig transfersysteem grondig te hervormen voor alle aangesloten competities.

Heeft u vragen omtrent dit arrest of de toepassing ervan op uw huidige en toekomstige overeenkomsten of geschillen, dan staat VSAdvocaten u daar graag in bij.