Verweer Acid

Voor een goed begrip van het verweer dat donderdag 18 januari 2024 voor de correctionele rechtbank te Brugge werd gevoerd ter verdediging van de Youtuber Acid, hierbij de “headlines” van het pleidooi:

1/ De grondwet van België voorziet in het fundamenteel recht op vrije meningsuiting. De wetgever wilde dat dissidente opinies naar believen konden worden geuit. Tijdens het Hollands Bewind (1815-1830) was het immers verboden om kritiek op de overheid en zijn instellingen te geven.

2/ Diezelfde grondwet van België stelde ook dat in geval de overheid iemand strafrechtelijk wou vervolgen voor het verspreiden van zijn mening via een drukpers, dit enkel zou kunnen voor het hof van assisen, dus voor een volksjury. Dit principe moest ervoor zorgen dat beroepsrechters -die door de overheid worden betaald- geen recht mochten spreken omdat zij mogelijk de kant zouden kiezen van de bekritiseerde overheid. De grondwetgever noemde dit principe een grondvest voor de democratie. De drukpers werd inmiddels ingeruild voor digitale vormen van massacommunicatie.

3/ Het Europees Mensenrechtenverdrag dat in 1950, net na WOII, tot stand kwam, formuleerde in artikel 10 van het Verdrag evenzeer het fundamentele recht op vrije meningsuiting. Dit recht zou enkel mogen beperkt worden als dit noodzakelijk zou zijn voor de democratie. Meningen mogen choqueren, verstoren en zelfs brutaliseren. Enkel wanneer de vrijheidsrechten van de maatschappij zelf in het gedrang komen mogen beperkingen toegelaten worden, en die moeten bovendien proportioneel zijn.

4/ De rechtstreekse dagvaarding ging uit van één Reuzengommer, die tezamen met de vennootschap van zijn ouders Acid voor de strafrechter  bracht. Het Openbaar Ministerie, dat moet toezien of de burger de wetten van het land naleeft, vervolgde Acid niet, stelde zelfs nooit een onderzoek in. 

Een  strafonderzoek bestond dus niet. Niet één proces-verbaal werd opgemaakt, Acid werd nooit verhoord. Maar gezien hij nooit verhoord werd heeft hij ook nooit het recht gekregen om zelf onderzoeksdaden te laten stellen, ter zijner ontlaste. Die rechten heeft hij wel wanneer hij het voorwerp had uitgemaakt van een klassiek strafonderzoek. Dit onderscheid in rechten maakt een niet te verantwoorden onderscheid tussen twee soorten verdachten. Voer voor het Grondwettelijk Hof dat dit soort vraagstukken moet beantwoorden.

5/ Acid kaartte in zijn YouTube-film de collectieve verontwaardiging aan van een groot gedeelte van de bevolking, die zich vragen stelde bij het ranzige gedachtengoed van de Reuzengomclub, bij de onmenselijke gruwel van haar dooprituelen en bij de zware morele verantwoordelijkheid van Reuzegommers die er dan wel lijfelijk die avond van de dodelijke doop niet bij waren maar het ritueel hadden opgesteld en vooral via chatverkeer de sporen van de folterpraktijken hadden laten verdwijnen. Daarnaast werden vragen gesteld bij de “twee maten twee gewichten-cultuur” die kleefde aan de willekeur bij de klassieke media in het niet vernoemen van de namen van de betrokkenen, inclusief de moreel verantwoordelijken.

Bij de toekenning van werkstraffen maakte Acid de link naar de elitaire afkomst van de ouders van de leden van de studentenclub en viel het woord “klassenjustitie”.

Deze items waren en zijn een onderdeel van het collectieve geheugen rond de te vermijden dood van een jonge student.

Hierover zijn mening uiten mag niet leiden tot bestraffing want deze mening brengt de democratie niet in gevaar. 

Deze mening bannen doet dat integendeel wel.

Walter Van Steenbrugge
20 januari 2024