Van optimalisatie naar incriminatie: nieuwe krijtlijnen voor bedrieglijk onvermogen

Het cassatiearrest van 21 oktober 2025, geveld naar aanleiding van een cassatieberoep tegen een veroordeling voor bedrieglijk onvermogen, wekt belangstelling in de rechtsleer. Waar fiscale optimalisatie decennialang werd beschouwd als een rechtmatig onderdeel van vermogensplanning, oordeelt het Hof van Cassatie in dit arrest dat bepaalde (fiscale) keuzes — zodra een zekere en opeisbare privéschuld ontstaat — kunnen omslaan in strafbare vermogensorganisatie.

Deze grensverleggende uitspraak sluit aan bij een bredere evolutie waarbij managementvennootschappen onder vuur liggen en rechters door vennootschapsrechtelijke en fiscale structuren heen kijken om de economische realiteit voorop te stellen. Ondernemers die binnen management- of holdingstructuren vermogen opbouwen maar persoonlijk een beperkt vermogen aanhouden, krijgen voortaan met een strenger strafrechtelijk kader te maken.

1. De feiten in een notendop

De schuldenaar in kwestie bouwde decennialang een volkomen legale en winstgevende vennootschapsstructuur uit, bestaande uit een holding met daaronder een aantal Belgische dochtervennootschappen. De controle over deze Belgische vennootschappen viel jarenlang te consulteren via het UBO-register.

Van bij de start werden de professionele inkomsten — binnen de grenzen van de wet — in de vennootschappen gehouden. Tal van kosten (zoals nutsvoorzieningen, transport en huisvesting) werden voor zover fiscaal toegelaten, door de vennootschappen gedragen.

De ondernemer keerde zichzelf daarbij consequent een lage privébezoldiging uit en ontving geen dividenden of tantièmes: de winst bleef systematisch in zijn vennootschappen.

In 2009 werd de ondernemer definitief veroordeeld tot de betaling van een schuld in het kader van een commercieel geschil. Het arrest van het hof van beroep werd kort na de uitspraak aan hem betekend met bevel tot betaling. Nadien bleef het jarenlang windstil: gedurende 9 jaar stelde de schuldeiser geen enkele daad van tenuitvoerlegging.

In juni 2018 ontving de ondernemer een ingebrekestelling omdat nog geen uitvoering gegeven was aan de veroordeling. In december 2018 legde de schuldeiser vervolgens een klacht met burgerlijke partijstelling neer wegens bedrieglijk onvermogen. Volgens de schuldeiser waren er geen eenvoudige uitwinningsmogelijkheden voor diens schuld, aangezien het vermogen van de schuldenaar hoofdzakelijk en reeds decennialang in vennootschappen was gestructureerd. De mogelijkheden tot gedwongen tenuitvoerlegging werden aldus niet aangevat voorafgaand aan de klachtneerlegging.

2. (On)vermogend?

Het bedrieglijk bewerken van zijn onvermogen, zoals strafbaar gesteld door artikel 490bis Strafwetboek, is het misdrijf waarbij de schuldenaar, om te ontsnappen aan de aanspraken van zijn schuldeiser, zijn vermogen geheel of gedeeltelijk bewust en bedrieglijk wegmaakt, verbergt of onbeschikbaar maakt, dit wil zeggen zijn vermogen feitelijk of juridisch onttrekt aan de aanspraken en uitvoeringsmogelijkheden van zijn schuldeiser.

De schuldenaar verdedigde zich in deze procedure tegen deze aantijging met twee centrale argumenten:

  • Hij was niet onvermogend: zijn privévermogen bestond uit de aandelenparticipaties in zijn vennootschappen, vorderingen in rekening-courant op zijn vennootschappen en een bestuursbezoldiging;
  • Zijn vermogen werd reeds decennialang consequent op deze manier gestructureerd m.o.o. fiscale optimalisatie, dus lang vóór het ontstaan van de schuld. Deze fiscale planning was bijgevolg niet ingegeven door een bedrieglijke intentie.

Het hof van beroep te Gent en uiteindelijk ook het Hof van Cassatie hebben deze redenering niet gevolgd.

3. Grenzen van het bedrieglijk onvermogen hertekend

a. Het cassatiearrest d.d. 21 oktober 2025

Het Hof van Cassatie bevestigt de veroordeling in het arrest van 21 oktober 2025 en verheldert in dat verband enkele principes inzake het bedrieglijk bewerken van onvermogen (ex art. 490bis SW.).

Zo herhaalt het Hof dat ook het bedrieglijk tegengaan van de aangroei van het vermogen onder de strafbaarstelling in artikel 490bis SW. kan vallen. De bodemrechter kan het feit dat de schuldenaar zijn onvermogen heeft bewerkt, daarbij afleiden uit elke omstandigheid waaruit blijkt dat hij zich onvermogend heeft willen maken.

Het misdrijf betreft verder een aflopend misdrijf, waarbij de volgorde waarin de gedragingen worden gesteld (de niet-betaling van de zekere en opeisbare schuld en het bewerken van het onvermogen) irrelevant is. Bijgevolg kan het misdrijf ook worden gepleegd door diegene die bedrieglijk zijn onvermogen organiseert in afwachting van het opeisbaar worden van een door hem verwachte schuld, in welk geval het misdrijf zal zijn voltrokken op het moment waarop de schuld opeisbaar wordt.

Het Hof van Cassatie scherpt de invulling van het misdrijf vervolgens aan met enkele opvallende standpunten:

  • Het bestaan van het misdrijf vereist niet dat wordt overgegaan tot gedwongen tenuitvoerlegging, noch dat de mogelijkheden tot gedwongen tenuitvoerlegging worden uitgeput.Het Hof van Cassatie introduceert een vernieuwde uitwinningsnorm: activa in het privévermogen van de schuldenaar zijn slechts relevant voor zover een “normaal handelende schuldeiser” er kennis kon van hebben en deze kon uitwinnen.Voor het bestaan van het misdrijf is het daarbij niet vereist dat de schuldeiser deze eenvoudige uitwinning ook heeft aangevat: de schuldeiser hoeft geen beslag te leggen of enige uitvoeringspoging te ondernemen. Evenmin dienen alle uitwinningsmogelijkheden te worden uitgeput.
  • Het uitkeren van een beperkte verloning die niet in redelijke verhouding staat tot de financiële verplichtingen kan een bedrieglijk bewerking van onvermogen vormen.Het Hof van Cassatie aanvaardt aldus dat het ‘beperken of verhinderen van vermogensaanwas’, zoals:
    • het jarenlang uitkeren van een beperkte bezoldiging die niet in redelijke verhouding staat tot de verantwoordelijkheden binnen die vennootschappen, het vermogen of de resultaten van die vennootschappen en de minimale financiële behoeften;
    • het jarenlang niet uitkeren van dividenden of tantièmes ondanks het realiseren van winst in de vennootschappen;
    • het opbouwen en afbouwen van tegoeden in rekening-courant zonder duidelijke terugvloei naar het privévermogen;

een strafbare daad van bewerking van onvermogen kan uitmaken.

Gedragingen die vroeger louter fiscale keuzes betroffen, kunnen conform dit baanbrekend arrest voortaan aldus als autonome, strafbare daden van bewerking van onvermogen worden bestempeld, indien zij met het vereiste bedrieglijk opzet werden gesteld.

b. Het arrest van het hof van beroep te Gent d.d. 26 mei 2025

Het arrest van het hof van beroep te Gent houdt aldus stand na de verwerping van het cassatieberoep. Ook dit arrest bevatte enkele bijzondere overwegingen.

Zo trok het hof van beroep te Gent een opvallend scherpe grens aan fiscale optimalisatie: fiscale motieven spelen enkel een rol zolang de betrokkene géén schuldenaar is van een zekere en opeisbare schuld. Zodra dit wel het geval is, zijn de bewuste handelingen waarbij de toestand van onvermogen wordt bestendigd, wetende dat de uitwinningsmogelijkheden hierdoor worden gefnuikt, niet langer (louter) ingegeven door fiscale belangen, maar gesteld met het vereiste bedrieglijk opzet om de gedwongen uitvoering te belemmeren.

Het hof van beroep preciseerde aldus dat:

  • de datum waarop de fiscale structuur werd opgericht irrelevant is;
  • een pre-existente, perfect legale fiscale planning alsnog delictueel kan worden zodra een zekere en opeisbare schuld ontstaat én de schuldenaar de structuur bewust blijft inzetten om uitwinning te bemoeilijken.

Daarnaast beargumenteerde het hof van beroep dat de schuldeiser ‘eenvoudige’ uitwinningsmogelijkheden ter beschikking dient te hebben om diens schuldvordering te innen, die bovendien niet noodzakelijk dienen te worden aangevat of uitgeput. Theoretische, complexe uitwinningsmogelijkheden volstaan niet: zo achtte het hof de mogelijkheid van een beslag op de vorderingen in rekening-courant die de schuldenaar had op zijn vennootschappen of op de aandelenparticipaties van de schuldenaar in zijn vennootschappen te omslachtig.

Ook kan het bedrieglijk opzet volgens de appelrechters worden vastgesteld indien blijkt dat de schuldenaar zijn onvermogen organiseert, wetende dat de uitwinningsmogelijkheden van zijn schuldeisers hierdoor ‘ernstig’ worden belemmerd.

Het jaarlijks herhalen van dezelfde fiscale keuzes — het uitkeren van een beperkt loon, het niet uitkeren van dividenden of tantièmes en het bestendigen van de vorderingen in rekening-courant — geldt daarbij volgens het hof van beroep elk afzonderlijk als een nieuwe daad van bewerking van onvermogen, hetgeen kan resulteren in een voortgezet misdrijf.

4. Voer voor discussie

Het fiscaal model waarbij men zichzelf minimaal vergoedt en vermogen in de vennootschap houdt, wordt aldus risicovol van zodra privéschulden ontstaan.

Ondernemers kunnen strafbaar gedrag stellen wanneer zij:

  • jarenlang beperkt privévermogen opbouwen ondanks de goede resultaten van het bedrijf;
  • winsten maximaal in de vennootschap laten zitten;
  • tegoeden in rekening-courant onduidelijk beheren of niet naar het privévermogen laten terugvloeien.

Deze nieuwe krijtlijnen in de rechtspraak doen enkele fundamentele vragen rijzen voor ondernemers en de rechtspraktijk:

  • Zo verwijst het Hof van Cassatie naar een loon dat “niet in redelijke verhouding staat tot de verantwoordelijkheid, het vermogen, de resultaten en de minimale financiële behoeften” van de ondernemer als een potentieel strafbare daad van bewerking van onvermogen.

Maar wat betekent dat concreet? Wanneer is er sprake van een ‘redelijke verhouding’ en hoeveel marge blijft er voor fiscaal geïnspireerde bezoldigingsplanning?

  • Fiscale motieven spelen volgens het hof van beroep te Gent enkel een rol vóórdat een zekere en opeisbare schuld ontstaat.

Zodra een zekere en opeisbare schuld bestaat, worden dezelfde handelingen (bv. het niet-uitkeren van dividenden, het niet innen van tegoeden in rekening-courant) niet langer beschermd door fiscale motieven, maar beschouwd als gedragingen die de uitwinning kunnen “fnuiken” en dus potentieel strafbaar zijn.

Maar wat betekent “fnuiken” precies? Is élke beperking van de mogelijkheid tot uitwinning problematisch? Of dient er sprake te zijn van een reële, substantiële hindernis bij de gedwongen tenuitvoerlegging?

  • Volgens het Hof van Cassatie dient een normaal zorgvuldig schuldeiser in staat te zijn de gedwongen tenuitvoerlegging na te streven. De schuldeiser hoeft volgens het Hof van Cassatie zelfs geen effectieve stappen te ondernemen in deze gedwongen tenuitvoerlegging.

Het bedrieglijk opzet vereist volgens het hof van beroep dat de eiser bewust zijn onvermogen organiseert, wetende dat hierdoor de uitwinningsmogelijkheden van zijn schuldeisers ‘ernstig’ worden belemmerd.

Welke minimale inspanningen dient een schuldeiser wél nog te leveren op het vlak van de invordering van de schuld? Dient de schuldeiser de mogelijkheden tot gedwongen tenuitvoerlegging nog te onderzoeken? Wanneer kunnen die mogelijkheden tot gedwongen tenuitvoerlegging nog als ‘eenvoudig’ worden beschouwd en wanneer worden ze te complex? Wanneer is er sprake van een ‘ernstige’ belemmering van de uitwinningsmogelijkheden?

5. Conclusie: fiscale motieven kunnen hun onschuld verliezen zodra een schuld ontstaat

Het cassatiearrest van 21 oktober 2025 maakt duidelijk dat de grenzen tussen fiscaal recht, vennootschapsrecht en economisch strafrecht vervagen. Ondernemers die hun privévermogen jarenlang mager houden en het vennootschapsvermogen laten groeien, riskeren dat hun optimalisatie — zodra een schuld ontstaat — als bedrieglijk onvermogen zou worden gekwalificeerd wanneer dit hun schuldeiser beknot in de uitwinning, waarbij het voor de schuldeiser zelfs niet vereist is om de beschikbare mogelijkheden tot tenuitvoerlegging aan te vatten of uit te putten.

Het cassatiearrest geeft richting maar laat ruimte voor debat en voor toekomstige rechtspraak om deze vernieuwende principes verder in te vullen.