Het is een bedroevend feit dat het aantal verkeersslachtoffers jaar na jaar stijgt. In een vorige blog werd er ingegaan op de verschillende beveiligingsmaatregelen en straffen waarmee zowel het openbaar ministerie als de politierechtbanken trachten deze cijfers te doen dalen. Helaas werden wij door het drama te Strépy nog maar eens met de neus op de feiten gedrukt welke menselijke drama’s veroorzaakt kunnen worden wanneer een voertuig op een niet-aangepaste wijze gebruikt wordt. De vraag stelt zich echter wat er gebeurt met de slachtoffers en nabestaanden. Worden zij vergoed voor hun leed of blijven zij in de kou staan wanneer de schadeveroorzaker insolvabel blijkt te zijn?
Om de vaak zware financiële gevolgen voor verkeersslachtoffers zo goed mogelijk op te vangen, heeft de wetgever een waarborg voorzien in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen (hierna ‘WAM-wet’ genoemd). Deze wet stelt namelijk dat tot de openbare weg enkel motorrijtuigen[1] toegelaten zijn in het geval dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kunnen geven, gedekt is door een verzekeringsovereenkomst die aan de bepalingen van deze wet voldoet en die niet geschorst is. De verplichting tot het afsluiten van deze verzekering rust op de eigenaar van het motorrijtuig maar strekt zich qua bescherming uit tot iedere bestuurder (tenzij het gaat om een dief of een heler) en de inzittenden van het motorrijtuig. De eigenaar of houder die een motorrijtuig dat niet gedekt is door deze verzekering in het verkeer brengt, kan gestraft worden met een gevangenisstraf, een rijverbod en/of een geldboete. Dankzij deze verplichte verzekering kunnen verkeersslachtoffers of nabestaanden hun schade verhalen op de verzekeringsmaatschappij van het betrokken voertuig en worden zij dus niet geconfronteerd met de mogelijke insolvabiliteit van de bestuurder.
Echter, wanneer het betrokken voertuig niet verzekerd is of de verzekeraar failliet blijkt te zijn, er vluchtmisdrijf werd gepleegd waardoor de dader niet gekend is, er sprake is van overmacht in hoofde van de dader, het betrokken voertuig gestolen werd, de verzekeraar niet zou reageren of het een buitenlandse verzekeraar betreft zonder schaderegelaar in België, biedt de waarborg voorzien in de WAM-wet geen bescherming aan verkeersslachtoffers en nabestaanden. Om hen ook in die situaties te vergoeden voor hun geleden schade, richtte de Belgische wetgever in 1957 het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds op. Het fonds vergoedt de lichamelijke schade in ruime zin en de materiële schade tot 100.000 euro. Na vergoeding van de slachtoffers treedt dit fonds in de rechten van de slachtoffers ten aanzien van de schadeveroorzaker om te trachten de betaalde sommen alsnog terug te vorderen.
Dankzij deze initiatieven van de Belgische wetgever kunnen verkeersslachtoffers dus een vergoeding bekomen voor hun leed. De vraag stelt zich echter of men niet meer zou moeten inzetten op de preventie van ongevallen met slachtoffers, bijvoorbeeld door het opleggen van strengere voorwaarden om een voertuig te mogen besturen. Voorkomen is namelijk steeds beter dan genezen.
[1] Motorrijtuigen: rij-of voertuigen bestemd om zich over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, zonder aan spoorstaven te zijn gebonden. Al wat aan het rij-of voertuig is gekoppeld, wordt als een deel daarvan aangemerkt.