Overbevolking in de Belgische gevangenissen is een oud zeer. Het is een probleem waarmee de Belgische regering reeds sinds de jaren ’80 kampt. Vruchtbare oplossingen werden echter nog niet gevonden, zoals blijkt uit de stijgende – maar vooral ook schrijnende – cijfers. Vandaag slapen er maar liefst 148 gedetineerden op een matras op de grond.
Een gebrek aan infrastructuur en aan capaciteit leidt ertoe dat gedetineerden een reeds kleine gevangeniscel, bestemd voor één persoon, moeten delen met twee of drie personen. Indien ze geluk hebben via het gebruik van stapelbedden, maar evenzeer via matrassen op de grond. De huidige pandemie verergert de situatie aanzienlijk: verschillende gevangenissen dienen in quarantaine te gaan, met als gevolg dat gevangenen gedurende een wekenlange periode opgesloten zitten in hun gevangeniscel. Naast frustraties tussen gedetineerden onderling en gedetineerden en gevangenispersoneel, leiden deze omstandigheden ook tot een aanzienlijk gebrek aan privacy, een schending van de veiligheidsnormen, verminderde sociale activiteiten en een beperkte toegang tot welzijnsdiensten.
Dat overbevolking in de Belgische gevangenissen een oud zeer is, blijkt uit de verscheidene veroordelingen die de Belgische staat op haar kerfstok heeft. Zowel onze eigen rechtbanken als het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeelden ons land omwille van de mensonwaardige omstandigheden in de gevangenissen. De omstandigheden staan immers in schril contrast met Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat een verbod inhoudt op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Hoewel een detentie op zich niet in strijd is met Artikel 3 EVRM, is detentie dit wel wanneer de uitvoeringsmodaliteiten ervan onverenigbaar zijn met de eerbiediging van de menselijke waardigheid en vanaf het ogenblik waarop het lijden en de vernedering verder gaan dan strikt noodzakelijk.
Het EHRM houdt rekening met verschillende elementen om een schending van Artikel 3 EVRM vast te stellen: iedere gedetineerde dient te beschikken over zijn of haar eigen (slaap)ruimte van ongeveer 3 m², waarbij men vrij moet kunnen bewegen tussen het meubilair. Voorts houdt het hof ook rekening met hygiënische omstandigheden en de mogelijkheid om deel te nemen aan activiteiten buiten de gevangeniscel en in de buitenlucht.
Een inbreuk op Artikel 3 EVRM is meestal het gevolg van een combinatie van omstandigheden, waarbij gevangenisoverbevolking een constitutief element uitmaakt. Dit geldt des te meer in de context van een pandemie – zoals de huidige COVID-19 uitbraak – waar het risico op besmetting de gezondheid en het leven van de gehele gevangenisbevolking in gevaar brengt. Het is dus aan de staat om aan gedetineerden menswaardige detentievoorwaarden te garanderen.
Het valt niet te betwisten dat er in de huidige omstandigheden een nog grotere verplichting rust op staten om mensenrechtenschendingen van gedetineerden te voorkomen. De overbevolking in de Belgische gevangenissen moet spoedig worden aangepakt en moet structureel worden vermeden. De fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd door het EVRM vallen namelijk niet weg aan de gevangenispoort: gedetineerden moeten verzekerd blijven van hun fundamentele rechten. Zij mogen immers niet onderworpen worden aan onmenselijke of vernederende omstandigheden die in strijd zijn met Artikel 3 EVRM.
Het is dan ook opletten geblazen voor de Belgische overheid dat ze geen bijkomende veroordelingen oploopt.