Bestaan geïnterneerden nog voor justitie?

Sedert Wereldoorlog II hebben de media nooit een grotere kluif gehad: COVID-19 zorgt reeds geruime tijd voor een tsunami aan berichtgeving, en dit wereldwijd.

Ook in Vlaanderen ontkom je niet aan de dagelijkse portie cijfers en grafieken, en evenmin aan de commentaren van specialisten, de ene al kleurrijker (en dit is letterlijk te nemen) en meer gespecialiseerd dan de andere. De impact van het virus op zowat alle bevolkingslagen werd onderzocht: van jong tot oud, van arm tot rijk.

Eén categorie viel daarbij (alweer) uit de boot: de geïnterneerden, opgesloten in de gevangenissen, al vaker het voorwerp van achterstelling en uitsluiting.

Hoewel de Volmachtenregering de geïnterneerden wel betrok in het Koninklijk Besluit nr. 3 van 9 april 2020, werden hun rechten andermaal beknot.

Zo stelt artikel 17 van het Koninklijk Besluit dat de geïnterneerden niet aanwezig mogen zijn op de zitting van de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (hierna: KBM), maar vertegenwoordigd moeten worden door hun advocaat, behoudens andersluidende gemotiveerde beslissing. Het Openbaar Ministerie is daarentegen wél aanwezig op deze zitting.

Men begrijpt dat de overheid bezorgd is over de gevolgen van het virus, en dat ze de besmetting in de gevangenissen wil tegengaan. Maar waarom, mits inachtneming van de ‘social distancing’-regels, deze personen niet voor hun rechters kunnen verschijnen, is onduidelijk.

De verschijning voor de KBM kan voor een geïnterneerde verregaande gevolgen hebben, nu er op deze zittingen steeds over langdurige vrijheidsberovingen wordt beslist.

Door niet aanwezig te kunnen zijn op de zitting, worden geïnterneerden overgeleverd aan hun advocaat, die ze vaak, bij gebrek aan middelen, niet zelf hebben gekozen. Bovendien staat het pro deo systeem niet steeds garant voor een kwalitatieve verdediging.

Het moet overigens ook voor de rechters van de KBM zelf niet evident zijn om verregaande beslissingen te nemen ten aanzien van iemand die niet persoonlijk aanwezig is ter zitting en dus bijgevolg ook niet bevraagd kan worden.

Oordelen over een zaak zonder de betrokkene zelf gehoord te hebben kan allerminst rechtvaardig genoemd worden, en staat haaks op het individuele karakter van het strafrecht.

Een rechter in strafzaken moet zo breed mogelijk geïnformeerd worden over de actuele situatie van iemand die riskeert voor lange tijd verder te worden opgesloten. Dit gebeurt best aan de hand van een diepgaand gesprek met de betrokkene zelf. Een advocaat mag dan al juridische en technische uitleg verschaffen, een ‘face-to-face’ gesprek met de betrokkene is noodzakelijk. Dat is zeker zo, omdat  in deze materie zijn of haar geestestoestand moet worden geëvalueerd.

Het recht om in persoon aanwezig te zijn is overigens een recht dat vervat ligt in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens:  van het recht op persoonlijke deelname aan het strafproces mag slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken. De afwijking moet wel altijd proportioneel blijven. Het is zeer de vraag of dat hier nog het geval is.

Het zou dus best kunnen dat een  geïnterneerde de verenigbaarheid van artikel 17 van het KB nr. 3, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met succes in vraag stelt.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geldt toch ook voor geïnterneerden?

nl_BENL